-
1 sleet
n. natte sneeuw of hagel met sneeuw--------v. (sneeuw met regen) vallensleet1[ slie:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————sleet2〈 werkwoord〉1 sneeuwen/hagelen en regenen tegelijk -
2 neige
neige [nezĵ]〈v.〉1 sneeuw♦voorbeelden:neige tôlée • bevroren sneeuwêtre bloqué par la neige • ingesneeuwd zijnf1) sneeuw2) cocaïne -
3 sleety
-
4 neige pourrie
neige pourrie -
5 Schlackerschnee
-
6 schlacken
-
7 winter driving
winter rijden (rijden met het in acht nemen v. wintercondities, bv. natte of gladde weg, ijs, sneeuw, enz.) -
8 Schneematsch
См. также в других словарях:
Schnee — 1. An den alten Schnee denkt man nicht meh. Schwed.: Fram faren snö är snart glömder. – Seent tala om den snön som i fjol föll. (Grubb, 646.) 2. Aus Schnee wird nichts als Wasser. Holl.: Van sneeuw kan niet dan water voortkomen. (Harrebomée, II,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon